Wekelijks interviewt Sebastiaan van Loosbroek, journalist voor o.a. het Leidsch Dagblad, mensen met een bijzondere band met de Lammermarkt. De interviews gaan over persoonlijke ervaringen, de geschiedenis van de Lammermarkt en anekdotes die zich rond dit gebied hebben afgespeeld.
Deze week: Albert Nijhuis (69). Hij woont al zijn hele leven in Leiden en herinnert zich nog de tijd dat de Lammermarkt elke vrijdag werd omgetoverd tot een veemarkt.
Interview #1 - Albert Nijhuis
De Lammermarkt rook naar mest, stro en de geur van beesten
'Ik ben geboren op de Oude Singel, hier om de hoek. Toen, in mijn vroege jeugd, lag de Lammermarkt er heel anders bij dan nu. Rechts lagen Jodengraven. Als kind speelde ik daar. Ik heb nog meegemaakt dat we botten vonden. Die namen we mee naar huis. M’n vader was begrafenisondernemer, dus die wist precies wat we in onze handen hadden. Mensenbotten. Terwijl ik geen idee had waar het van was. M’n vader pakte het af en borg het toen netjes op. Later zijn de graven overgeplaatst naar Katwijk en daar herbegraven. En toen kwam langzamerhand de veemarkt.
De veemarkt
Iedere vrijdag verzamelden zich boeren op de Lammermarkt om hun vee te verhandelen. Op donderdagavond al kwamen er boten vanuit Texel de Oude Singel opvaren met een heleboel schapen die daar werden gelost. In hokken overnachtten ze op de Nieuwe Beestenmarkt. Het plein op de Lammermarkt stond vol met palen waar hekken in konden worden geschoven om hokken mee te maken. De volgende dag werden de schapen verhandeld op de Lammermarkt. Per vrachtwagen werden er varkens uit de omgeving aangevoerd, en koeien. Toen had je nog allerlei boerderijen in de buurt. Het was nog heel landelijk: er was geen Merenwijk, geen Stevenshof, geen Leiden Zuid-West. Dat heb ik allemaal zien ontstaan.
Mest voor de volkstuin
Elke vrijdag gingen die boeren vee aan elkaar verhandelen, of aan slagers verkopen. Het rook er dan naar mest en stro, en de geur van beesten. Maar de gemeente wist de troep elke week keurig op te ruimen. Mijn oom had een volkstuin even verderop. Ik schepte daarom koeienstront voor hem in een ketel, die ik met een karretje verplaatste. Wat voor karretje? Een onderstel van een kinderwagen. Zo ging dat vroeger. Met die mest kon de volkstuin worden bevrucht.
Broodjes kopen
Rond de Lammermarkt zaten allemaal eet- en drinksalons. Alleen op vrijdag waren die open. De boeren konden daar broodjes kopen en melk halen. En hiernaast, waar later de seksshop in kwam, daar zat ook eerst een melkboer. Hij had trouwens ook een afdeling waar de boeren konden eten. Wist je dat de boeren vroeger gewoon langs de deuren van de burgers gingen om hun waren te verkopen? Iedere boer had zijn eigen wijk. Met een gevulde bakfiets – met brood en melk – fietsten ze dan langs de deuren. Ik werkte in die tijd bij Hartwijk, een zaakje dat agrarische artikelen verkocht: emmers, kruiwagens, schoppen. Alles wat bij het boerenbedrijf hoorde. Elke vrijdag in de ochtend begonnen we met koffie, bij café Van Melzen. Dat is het enige café dat nu nog steeds bestaat. Het was hier op vrijdag een drukte van jewelste, en op de andere dagen was het gewoon leeg. Toen ik een jaar of negenentwintig was verplaatste de veemarkt zich naar de Groenoordhallen. De eetsalons lagen toen ook gelijk plat.’
Sebastiaan van Loosbroek (1992) is masterstudent Journalistiek & Nieuwe Media aan de universiteit Leiden en is freelance journalist. Hij schrijft onder meer voor Leids Universitair Weekblad Mare en is columnist van Leidsch Dagblad.