Contra-compositie VII, 1924 Parijs

Theo van Doesburg

Contra-compositie VII is een schitterend voorbeeld van het streven van Theo van Doesburg naar een 'intens grootere eenvoud en meer expressie'. In de loop van 1924 begon Van Doesburg te twijfelen aan Mondriaans concept van het neoplasticisme en ontwikkelde hij zijn eigen aanpak: het elementarisme. 'Het elementarisme is principieel dynamisch terwijl het neoplasticisme principieel statisch is.' De radicale verandering uit zich het meest in Van Doesburgs gebruik van de diagonale lijnen en ruitvormen alsook in een systematischer, objectievere indeling van de compositie. Van Doesburg wilde een ‘nieuwe dimensie geven aan onze verbeelding.’ Met deze doelstelling creëerde hij in 1924 een vijftal ‘Contra-composities’. Contra-compositie VII is er een van. Het is gebaseerd op een decentraal geplaatst groot vlak, dat wordt omgeven door kleinere kleurvlakken. Van Doesburg werd tot deze decentrale compositie geïnspireerd door Mondriaan, die dit principe al in 1921 had toegepast. Mondriaans invloed is ook in de kleuren duidelijk waarneembaar alsook in de zwarte lijnen. Deze zijn bij Contra-compositie VII echter veel dikker dan bij Mondriaan. Het zijn bijna vlakken. Van Contra-compositie VII gaat een energieke dynamiek uit. De ruitvorm speelt daarbij een belangrijke rol. Het werd - getuige de voorbereidende schets die zich nu in de collectie van het Kröller-Müller Museum bevindt - opgezet én uitgevoerd met een ruitvorm als compositorische drager.