Stop de blockbusterverslaving
Op zaterdag 22 februari 2020 publiceerde onze directeur Meta Knol een ingezonden artikel in NRC-Handelsblad, met als titel ‘Blockbusterverslaving’. Dit heeft veel losgemaakt in de Nederlandse en internationale museumwereld. Hieronder is de originele tekst opgenomen.
Het Rembrandtjaar is voorbij. Een jaar of vijf geleden gingen de directeuren van vier Nederlandse musea voor het eerst om de tafel, met het plan om in 2019 te vieren dat onze grootste meester al 350 jaar onsterfelijk was. In samenwerking met het Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen werd groots uitgepakt, terwijl nóg meer musea zich in allerijl aansloten. De marketingmachine draaide op volle toeren. Heel Nederland stond in het teken van de schilderkunst van de Gouden Eeuw. En Rembrandt? Ja natuurlijk, die was opeens van iedereen. Het bracht Ilja Leonard Pfeijffer ertoe om bij de feestelijke opening van de tentoonstelling ‘Jonge Rembrandt’ in Museum De Lakenhal vertwijfeld uit te roepen dat hij die kop van Rembrandt niet meer zien kon. Inmiddels is de tentoonstelling achter de rug. Afgelopen week zijn alle schilderijen, prenten en tekeningen weer zorgvuldig van de muur genomen, in kisten verpakt en verscheept. Mensen informeren nu opgetogen naar het succes: “Hoeveel bezoekers hebben jullie gehad?”, vragen ze dan.
Tsja. Het waren er niet genoeg.
Het waren er wél veel. Zo veel, dat het op sommige dagen niet goed mogelijk was om de tentoonstelling te bekijken. Iedereen verdrong zich voor de schilderijen, er werd over schouders gekeken en gretig gefotografeerd. Het was ook echt heel bijzonder. Ons team had zich enorm ingespannen om Rembrandt van zijn voetstuk te halen. Om te laten zien hoe hij zich met veel passie en door keihard te werken in tien jaar ontwikkelde van amateur tot meesterschilder. De samenstellers verbloemden de mislukkingen uit zijn beginjaren niet. Ze lieten juist zien dat Rembrandt een schilder van vlees en bloed was, die onophoudelijk experimenteerde om verder te komen. Die leerde door vrijmoedig dingen uit te proberen. De tentoonstelling was studieus van opzet, met veel vergelijkingen tussen werken van Rembrandt, zijn leermeesters en de andere jonge schilders waar hij mee samenwerkte, zoals Jan Lievens en Gerrit Dou. Bruiklenen van het Getty Museum in Los Angeles en de Gemäldegalerie in Berlijn gingen stralend naast elkaar. Uit Engelse landhuizen waren schilderijen overgekomen die voor het eerst aan het publieke oog werden blootgesteld. Er was bijzonder veel te zien. Het museum had van tevoren tijdsloten van 75 minuten bedacht, maar in de praktijk bleek dat veel mensen er langer over deden. Inhoudelijk was het dan ook een groot succes. De reacties van recensenten en bezoekers waren lovend en veel bezoekers hebben onvergetelijke ervaringen opgedaan.
Toch was dit de laatste keer. Want het kan gewoon niet meer. Het eerlijke verhaal is dat dergelijke grote publiekstrekkers voor middelgrote stadsmusea als Museum De Lakenhal niet meer op te brengen zijn. De kosten zijn astronomisch. Om man en paard te noemen: op een totale begroting van 1,2 miljoen geven we ongeveer een kwart (280.000 euro) uit aan verzekeringen. Het grootste deel van dat bedrag wordt gestort op de rekening van één verzekeringsmaatschappij. In vergelijking met vroeger zijn ook alle andere kosten drastisch gestegen. Want alleen het allerbeste is goed genoeg. Musea jagen elkaar onbewust op kosten met bijzondere eisenpakketten. Bijna elke bruikleenleengever stuurt wel een koerier mee, die het liefst businessclass vliegt en erop toeziet dat alles met zijden handschoenen wordt aangepakt. Grote mediacampagnes worden opgezet waarbij ook de internationale pers wordt ingevlogen en verwend. Om dat allemaal te kunnen betalen, hebben wij bovenop de reguliere museumprijs een toeslag van €7,50 in rekening gebracht. Dat is helaas een bittere noodzaak, want een snelle rekensom leert dat we alleen al 37.000 kaartjes hebben moeten verkopen om de kosten van de verzekering te kunnen betalen. Gelukkig bleek onze aanpak dermate professioneel dat ook deze keer weer niets hoefde te worden uitgekeerd. Iemand zou voor de lol eens uit moeten rekenen hoeveel verzekeringsgeld de Nederlandse museumsector jaarlijks in onze economie pompt. Lang leve het cultureel ondernemerschap! Ondertussen is Rembrandt, zo blijkt, helaas toch niet echt van iedereen. Want alleen mensen die zich een toeslag kunnen veroorloven, konden hun ogen de kost geven.
Dat is het perverse systeem waarin we onszelf langzaam vastdraaien. Een systeem waarin Nederlandse musea tegen elkaar opbieden met grote, geldverslindende publiekstrekkers waarvoor steeds méér geld en méér publiek nodig is, en waarbij succes steevast wordt afgemeten aan omzet en bezoekcijfers. Waar de bovengrens van dit bezoekerspotentieel ligt, blijft onderbelicht. Het is een symptoom van de meest hardnekkige kwaal van onze tijd: groeiverslaving. Een verslaafde is niet in staat om los te komen van een gewoonte - en wij zijn in de afgelopen decennia collectief verslaafd geraakt aan groei. Voor de Nederlandse musea betekent dit dat ze zich zo langzamerhand in onmogelijke bochten moeten wringen. Om tentoonstellingen zoals de ‘Jonge Rembrandt’ te kunnen financieren, zijn eenvoudigweg téveel betalende bezoekers, téveel buitenlandse toeristen, téveel fondsen en téveel kunstgrepen nodig. Het is overigens ook allemaal totaal niet duurzaam, want voor elke tentoonstelling wordt het museale circus weer helemaal opnieuw opgetuigd. De vraag is wanneer de wal dit schip gaat keren.
Want waar gaat het nu eigenlijk werkelijk om? Wat is het wezenlijke waar we ons op zouden moeten richten, tegenover al die mateloosheid? Het wezenlijke verhaal van Museum De Lakenhal is dat vanaf de zestiende eeuw Leidse burgers en bestuurders schilderijen en andere voorwerpen bewaarden als tastbare herinnering aan het verleden, en dat wij tegenwoordig met nieuwe ogen naar die geschiedenissen kunnen kijken. Als stadsmuseum kunnen we laten zien dat inhoudelijke waarde, diepgang en kwaliteit ook in lokale geschiedenissen gevonden kunnen worden. Er is in de samenleving bovendien behoefte aan verbinding en betekenis. Musea kunnen die behoefte inlossen. Want wie begrijpt dat complexiteit en verandering zich overal voordoen en van alle tijden zijn, ontwikkelt een ruimer wereldbeeld - en dat is in deze vloeibare tijd van globalisering hard nodig. In Museum De Lakenhal gaan we onze energie daarom niet meer primair richten op geldverslindende, niet-duurzame tentoonstellingen, maar vooral op het vertellen van lokale verhalen met een universele zeggingskracht. Niet als uiting van provincialisme, maar juist omdat we op zoek moeten naar nieuwe vormen van wereldwijsheid. We doen dat met zoveel mogelijk aandacht. Dat is overigens ook in financieel opzicht goed nieuws. Want aandacht is gratis.
Meta Knol directeur Museum De Lakenhal, Leiden
Dit artikel verscheen op 22 februari 2020 in het Engels op Museumnext.